“Ben ik nog de liefste als de baby straks geboren is?”, vraagt Roos terwijl we een schone hoes om haar dekbed doen. Ik gooi het beddengoed op het matras, omhels haar en zeg: “Dan zijn jullie allebei de liefste.”
Roos kijkt bedenkelijk. Ik roep het sprookje van Assepoester in herinnering en verzin ter plekke de moraal bij het verhaal. Dat een moeder van al haar kinderen evenveel moet houden.
Acht jaar lang was ze enig kind en het onontkoombare middelpunt van de belangstelling. Maar nu de buik van haar moeder angstwekkende vormen aanneemt, beseft Roos dat een deel van de aandacht naar de concurrentie verschuift. Ze verheugt zich op de komst van een zusje en tegelijkertijd voelt ze haar positie wankelen.
Dat vertaalt zich in heel praktische vragen. Of ze haar eigen plek in de auto mag houden. Blijkt dat geen punt dan zet ze steviger in: “Ik blijf hier aan tafel zitten en zij mag niet op mijn stoel.” Maar als ik grap dat we haar spullen gaan verhuizen omdat dit de babykamer wordt, probeert ze te redden wat er te redden valt. Poeslief stelt ze een compromis voor. “Ze mag wel bij mij in het stapelbed…”
Het is even wennen dat je mama niet meer voor je alleen hebt, betogen we, maar daar krijg je veel voor terug. Een klein zusje om mee te spelen en te bemoederen. En natuurlijk mag je meehelpen. Met de baby in bad doen, aankleden, luiers verschonen. Bij dat laatste haakt Roos met een vies gezicht af. “O nee, daar begin ik niet aan!” Ook niet als pappa een zakgeldverhoging in het vooruitzicht stelt.
“Hallo lieve Kaat”, begroet Roos haar babyzusje vertederd als ze haar voor het eerst mag vasthouden. Huilt kleine Kaat dan mag mama geen speen in haar mond stoppen. Want een knuffel van Roos helpt véél beter. Krijgt Kaat de borst dan houdt Roos haar wakker door te kietelen en zachtjes in haar voetjes te knijpen.
Geen spoor van jaloezie? Officieel niet. Maar die ene droom vertelt een ander verhaal. Bij het ontwaken vertelt ze met een gelukzalige glimlach dat papa, mama en Roos olifanten waren. “Kaat niet. Kaat was een heel vervelend meisje. Daarom moest ze bij oma logeren.” Stralend: “Twee jaar lang! En wij zeiden dat we naar Afrika gingen. Maar we gingen niet naar Afrika… we gingen naar het noorden!”
Twee maanden later lijkt het erop dat we ons geen zorgen hoeven te maken. Uit school rent Roos meteen door naar haar kleine zusje. Ze leest haar eindeloos voor en ze vindt haar gepruttel dolkomisch. Ze tilt haar spekkige beentjes met één hand omhoog en roept: “Kippepootjes!” Ze heeft haar eerste luiers ‘gedaan’ en wil er nog steeds geen geld voor hebben. En ik merk tot mijn blijdschap dat het onmogelijke lijkt te kunnen. Allebei de liefste zijn.
(Column voor Baby’s eerste jaren, februari 2014)