De keus voor groep 2 of 3 geeft leerkrachten op basisscholen ieder jaar weer kopzorgen. De kalenderleeftijd is leidend bij de overgang, maar hoe bepaal je of een kind er psychologisch en neurologisch aan toe is? De visies van onderwijspedagoog Bert van Oers en ontwikkelingspsycholoog Ewald Vervaet.
Dirk van 6 kan al tot dertig tellen. Is hij toe aan rekenen?
Mila van 5,5 schrijft al haar eigen naam, en ‘MAMA’ en ‘PAPA’. Is ze dus klaar om te leren lezen en schrijven?
Het antwoord is niet automatisch ‘ja’, volgens ontwikkelingspsycholoog Ewald Vervaet en Bert van Oers, professor cultuurhistorische onderwijspedagogiek aan de Vrije Universiteit. Beiden specialiseerden zich in de psychologische ontwikkeling van kinderen tot 12 jaar.
Vervaet baseert zijn gedachtegoed op de cognitieve ontwikkelingstheorie van de Zwitserse psycholoog Jean Piaget die ervan uitgaat dat kinderen nieuwe kennis op een zeker moment automatisch verbinden aan reeds verworven kennis. Het vermogen om te leren ontwikkelt zich in fasen, en met de jaren. Zo ontwikkelt een baby gaandeweg het besef dat zijn ouders niet voorgoed weg zijn als ze even uit zicht verdwijnen. Het duurt nog jaren – de meeste kinderen zijn 6 of 7 jaar – voor ze beseffen dat een klein breed glas evenveel melk kan bevatten als een lang smal glas. Ook als het voor hun ogen overgegoten wordt, denken ze dat in het lange glas meer melk zit.
Dus hoe kom je erachter of een kind toe is aan leren rekenen?
Alleen tot 30 of zelf 40 en 50 kunnen tellen, is niet voldoende, volgens Ewald Vervaet. “Voor rekenen is meer nodig dan voor tellen. In de kleuterfase rekent een kind 6 + 3 uit door vanaf 6 drie keer door te tellen: 6: 7, 8, 9: 9. Met sommen als 34 + 16 en 14 – 8 loopt het dan vast.”
Kort of lang glas melk
Wanneer is het kind dan wel ‘rekenrijp’?
Als het kind van 1 tot 30 kan tellen en vervolgens ook weer terug van 30 naar 1. Het vooruit tellen op zich typeert de kleuterfase. Vervaet doet het terugtellen voor tegen Dirk van 6: “30, 29, 28. En nou jij verder.’ Dirk: ‘Weet ik niet.’ Vervaet: ‘Hoe kun je erachter komen?’ Dirk: ‘Dat kan niet.’
In Dirk’s hoofd is het tellen nog ‘onomkeerbaar’, volgens Vervaet. Hoewel aftrekken en optellen bij elkaar horen en op elkaar lijken, ontbreekt de logica in de kleuterfase om het te vatten. Dirk’s logica bevindt zich nog in het stadium waarin hij denkt dat een lang glas áltijd meer melk bevat dan een klein glas. “Als het tellen omkeerbaar wordt – een kind kan twee kanten op met een getal – kan een kind leren rekenen.”
Vervaet krijgt voor zijn werk veel bijval van de onderwijsvloer, zegt hij: “Het maakt expliciet wat de ervaren leerkracht intuïtief al ziet.”
Bert van Oers, professor cultuurhistorische onderwijspedagogiek aan de Vrije Universiteit, kan zich inhoudelijk vinden in deze redenering van Vervaet. “Dat klopt denk ik wel”, zegt hij.
Hij benadrukt dat hij geen aanhanger is van Piaget. Van Oers baseert zich op de leer van Vygotsky, een Russische psycholoog die stelt dat kinderen bij het koppelen van nieuwe kennis aan bestaande vaardigheiden grotendeels afhankelijk zijn van wat de sociale omgeving ze aanbiedt. Van Oers: “Eén van de grote verschillen is dat Piaget veel handelingsmogelijkheden aan het individuele kind toeschrijft, terwijl ik studenten leer dat iemands’ kunnen voor een belangrijk deel ondersteund wordt door de sociale omgeving.”
Hij adviseert leerkrachten daarom kinderen waar mogelijk bij rekenen te betrekken.
Laat kinderen in groep 1, 2 en 3 postkantoortje spelen, vervolgt hij. “Een klant koopt vijf postzegels van 0,44 cent. Dat kunnen kinderen prima spelen zonder dat ze écht kunnen rekenen. Op het moment dat ze écht willen weten hoeveel vijf postzegels kosten, zijn ze toe aan leren rekenen,” aldus Van Oers.
Schuine schoorsteen
Op naar een volgende test: hoe weet je of een kind klaar is om te leren schrijven?
Het lijkt erop dat Mila van 5,5 uit het begin van het verhaal er wel aan toe is. Ze kan immers al drie woorden ‘schrijven’. Ewald Vervaet: “De vraag is: schrijft Mila op basis van ruimtelijk besef of op basis van trucjes? Een trucje is bijvoorbeeld het onthouden dat bij de ‘P’ van ‘PAPA’ de lusjes bovenaan staan. Vraag haar andere woorden te maken met de letters die ze al kent. Zoals ‘LAM’ of ‘PIL’. Als dat niet lukt, kan je ervan uitgaan dat ze de letters ‘tekent’, en niet schrijft.”
Om inzicht te krijgen in het ruimtelijk besef van kinderen, laat Vervaet kinderen een huis met schoorsteen tekenen. “Letters en cijfers zijn ruimtelijke figuren. Als een kind de schoorsteen verticaal – dus recht omhoog – op het dak tekent, snapt het dat een bepaalde lengte-eenheid even lang blijft onafhankelijk van het perspectief.”
Als een kind de schoorsteen schuin op het schuine dak tekent, zit het nog in de kleuterfase,” stelt hij. In plaats van een huis kan je het kind ook een tekening laten maken van een grote berg met bomen aan weerszijden. Schuine bomen duiden op de kleuterfase.
Van Oers kent deze ‘test’ en vindt het ‘geen onzin’. “De vraag is echter wat het betekent. Ik herken het, maar het is geen signaal waar ik op zou reageren. In mijn ogen is tekenen een vorm van communiceren. Een tekening is een manier om een boodschap over te brengen. Het legt de basis voor het uiteindelijke vermogen om te schrijven.”
Signalen waaruit Van Oers afleidt dat een kind klaar is om de overgang van tekenen naar schrijven te maken, zijn vragen van het kind aan de leerkracht in de trant van ‘Wilt u er iets onder schrijven?’
“In de regel zien we dat kinderen dat als een nuttige bijdrage aan hun tekening opvatten.” Als leerkracht kan je ook aanbieden om ‘wolk’ in een wolk te schrijven, vervolgt de professor. “Als het kind dat niet wil, kan het zo zijn dat hij er nog niet aan toe is.”
‘Hoe schrijf ik dat?’
Wanneer is een kind, volgens Van Oers, toe is aan technisch leren lezen?
“Het signaal komt meestal van de kinderen zelf. ‘Hoe schrijf ik dat?’, vraagt een kind dan. Of: ‘Wat staat hier?’ Als kinderen bekend raken met de mogelijkheden van communiceren, willen ze die ook benutten.” Van Oers benadrukt dat het lezen meer is dan alleen ‘technisch lezen’. “Het heeft altijd te maken met het willen begrijpen van een talige boodschap. Daarmee begin je bij voorkeur van jongs af aan met voorlezen, muziek en zang.”
Vervaet: “Niet het herkennen van losse letters vormt de kern van het leren lezen, maar het verbinden ervan in woorden van drie of meer letters. “Het komt voor dat kleuters die ‘AMAM’ schrijven, denken dat er van links naar rechts ‘mama’ staat. Zij denken dus dat de ‘M’ voor de a-klank staat en de ‘A’ voor de m-klank. Mila die ‘LAM’ als ‘lam’ leest, ziet de ‘L’ en zet die om tot de l-klank. Het neemt dan de ‘A’ waar, zet die om tot de a-klank en verbindt die met de eerdere l-klank tot ‘la’. Het neemt tot slot de ‘M’ waar en verbindt die met het eerdere ‘la’ tot ‘lam’.”
“Neurologisch en psychologisch kan een kleuterbrein niet stelselmatig switchen tussen het waarnemen van de volgende letter en het terugkoppelen van zijn klank aan eerdere klanken. Ook hiervoor zijn namelijk omkeerbare denkrelaties nodig, precies zoals bij het terugtellen.”
De fase waarin kinderen ‘kleuteren’ loopt gemiddeld tussen 4,5 tot 6,5 jaar, volgens Vervaet. Maar er zijn uitschieters: kleuters die zich al met 3 jaar en 10 maanden een bepaalde kleutervaardigheid eigen maken of juist pas met 7 jaar. De beginnende schoolfase loopt in de theorie van 6,5 tot 8,5 jaar. Maar ook hier zijn sommige uitschieters: kinderen die al met 5 jaar en 11 maanden rekenrijp zijn en anderen die neurologisch en psychologisch pas met 8 aan rekenen toe zijn. Van Oers herkent dit: “Rond het zesde jaar willen de meeste kinderen leren schrijven, maar ik heb ook genoeg kinderen gezien die het in hun vijfde jaar al willen of zelfs kunnen.”
Griezelig
Beide deskundigen zijn daarom tegen het te strikt hanteren van de kalenderleeftijd bij het overgaan naar groep 3. Bert van Oers vindt dat een kind onrecht wordt aangedaan als de regel is ‘Je bent nu 6 jaar en je moet dit en dat kunnen’: “De ontwikkeling van kinderen is plooibaar. Ik vind het griezelig om al te strikte lijnen hanteren.”
De Onderwijsinspectie dwingt scholen nu in een nauwelijks te verantwoorden spagaat, vindt Ewald Vervaet. Men verwacht aan de ene kant dat de overgang naar groep drie per leerling bekeken wordt – los van de geboortedatum. Aan de andere kant telt een jaar langer kleuteren als zittenblijven. Vervaet: “Men verwacht dat kinderen niet langer dan acht aaneengesloten jaren in het basisonderwijs doorbrengen. Kinderen die in juni geboren zijn, zitten dus in het slechtste geval 7 jaar en 1 maand op school.”
Uit onderzoek naar ‘kleuterbouwverlenging’ blijkt dat kinderen die een jaar langer kleuterden daar voordeel van hebben in groep 3. Een verklaring voor dat voordeel zou kunnen schuilen in de theorie van Vervaet.
“Het ideaal is om precies op tijd aan school te beginnen, maar dat is niet haalbaar. Beter een half jaar te laat dan een half jaar te vroeg. Liever fluitend naar school dan het moeilijker maken dan het is. Eén of twee keer goed uitleggen volstaat bij een kind dat er in neurologisch en psychologisch opzicht aan toe is, terwijl de beste leerkracht het in een te vroeg stadium niet voor elkaar krijgt.”
Vervaet wijst op een experiment op veertig Twentse basisscholen waar kleuters vanaf groep 1 elke dag drie à vier kwartier letterkennis oefenden. Bij het overgaan naar groep 3 – 350 lesuren letterkennis later – kennen ze 16 letters. Maar lezen kunnen ze niet. Een kind dat eraan toe is, leert in 40 lesuren alle letters én kan lezen.”
Vervaet is er boos over: ‘Laat kinderen op die leeftijd liever zingen met elkaar. Op die manier bevorder je het lettergreepgevoel en draag je wél bij aan hun taal- en spraakontwikkeling.”
Het Twentse experiment geeft wat Vervaet betreft aan dat de ‘zone van naaste ontwikkeling’ gebaseerd is op theoretische idealen. “Een landbouwer trekt toch ook niet elke dag aan zijn planten in de hoop zo meer en eerder te kunnen oogsten?”
Reactie Onderwijsinspectie:
Jan Willem Swane, persvoorlichter van de Onderwijsinspectie, beaamt dat een school met meer dan 3 procent ‘zittenblijvers’, het landelijk gemiddelde, een onvoldoende scoort op een bepaalde indicator van de inspectie. “Tenzij de school het voldoende kan onderbouwen vanuit schoolbeleid,” vult hij aan.
“Er is bij ons weten geen school die leerlingen, die pas 1 jaar een 1 maand op school zitten, automatisch door laat gaan naar groep 3. Het zou zeer slecht zijn als een school dit niet onderbouwd zou laten gebeuren.”
———–
Speels en verlegen?
Mika van 6 kan nauwelijks stilzitten, en vindt het moeilijk zijn mond te houden. Evelien, ook 6, durft nauwelijks te laten merken dat ze aanwezig is in de klas. Hoe belangrijk zijn zaken als verlegenheid, en speelsheid bij de overgang naar groep 3?
Bert van Oers: “Als een kind niet meedoet of vanuit de marge blijft observeren, dan moet je daar iets mee. Om te leren moet je meedoen. In een schoolse omgeving kan verlegenheid hinderlijk zijn.”
Ewald Vervaet noemt verlegenheid ‘kenmerk’ van de persoonlijkheid. “Iets waar je in opvoedkundig opzicht iets mee moet. Ik zou het geen rol laten spelen in de afweging voor groep 3.”
En speelse kinderen?
Van Oers: “Sommige speelse kinderen kunnen moeilijk structuur aanbrengen in hun gedrag. Rennen vlinderend door de klas. Je moet als leerkracht proberen de werkhouding en concentratie te verbeteren, voordat ze een groep verder gaan.”
Als kinderen nog in de kleuterfase zitten, moet je ze niet dwingen tot stilzitten, vindt Vervaet. “Daar worden ze juist onrustig van.” De schoolrijpe fase kenmerkt zich doordat de drukste kinderen ineens wel in staat zijn om een kwartier tot een half uur stil te zitten. Ze kunnen hun eigen wensen gedurende enige tijd opzij zetten en zich aan de regels houden – al helemaal in het vooruitzicht dat ze in de pauze mogen rennen en hinkelen.”
Of Evelien eerder naar groep 3 kan dan Mika?
Vervaet: “Als een weinig spraakzaam en weinig beweeglijk kind nog niet toe in de fase van schoolrijpheid is, blijft ze waarschijnlijk wel stil en roerloos op haar plaats zitten, maar zal ze misschien poppetjes tekenen of dagdromen. Je kunt de ontwikkeling van een kind niet versnellen, je kunt hem alleen volgen.”
- Ewald Vervaet schreef als ontwikkelingspsycholoog diverse boeken over de ontwikkeling van kinderen. Onlangs verscheen ‘Het raadsel intelligentie – wat kan jouw kind tussen 0 en 8’. Eerder verschenen ‘Naar school – psychologie van 3 tot 8’ en ‘Groeienderwijs’.
- Bert van Oers heeft een bijzondere leerstoel ‘Cultuurhistorische onderwijspedagogiek’ aan de faculteit der psychologie en pedagogiek van de VU. Hij heeft diverse wetenschappelijke publicaties op zijn naam zoals ‘Developmental education: improving participation in cultural practices’ (2009), The transformation of learning – Advances in Cultural-historical Activity Theory (2008), en Dwarsdenken – Essays over Ontwikkelingsgericht Onderwijs (2005)
(Achtergrondverhaal voor het Onderwijsblad)