Een kleuter is geen schoolkind (meer)

Kleuters mogen vanaf 2021 geen ‘schoolse’ toetsen meer te maken. Een jaar langer kleuteren geldt voortaan niet meer als zittenblijven. En de pabo gaat differentiaties aanbieden voor jongere en oudere kinderen. Deze beloften uit het nieuwe regeerakkoord ‘Vertrouwen in de toekomst’ zijn een doorbraak in een jarenlange discussie over het jonge kind.

‘Een kind mag pas naar groep 3 als het 16 letters kent, van 0 naar 20 kan tellen – en weer terug  – en een half uur stil aan een tafeltje kan zitten. Als het daar niet aan kan voldoen, moet het nog maar een jaartje kleuteren.’

Dit is de mores onder veel leerkrachten van groep-3, weet Rienkje van Boekel, pedagoog en docent aan de post-hbo ‘Jonge Kind Specialist’ bij de hogeschool NHLStenden. “Als een kind in juni nog niet voldoet aan deze criteria, start de discussie in het team: is het kind dan na de zomervakantie wel toe aan groep 3?”

Boosdoener is het leerstofjaarklassensysteem, vindt zij. Uitgangspunt van dit systeem is dat aan dezelfde groep kinderen, methode gebonden, dezelfde prestatie-eisen worden gesteld. Bij de hogere leeftijdsgroepen is dat mogelijk, maar niet bij kleuters. Die ontwikkelen zich namelijk sprongsgewijs. “Ineens kunnen ze dan iets”, aldus Van Boekel, terwijl ze het een week of maand daarvoor nog niet konden. Dat ‘iets’ kan zijn: een bal opvangen, hinkelen, rijmen, maar ook woorden herkennen en letters aan elkaar rijgen.

Kleuters onderling kunnen enorm verschillen. Zelfs als ze op dezelfde dag jarig zijn. Ieder kind ontwikkelt zich anders afhankelijk van de wisselwerking tussen hersenontwikkeling en stimulans uit de omgeving. Aan het bewegen, praten en spelen merk je waar het aan toe is.

Overkill

Na de invoering van de wet op het basisonderwijs (1985) raakte de aandacht voor de psychologische ontwikkeling van kleuters geleidelijk naar de achtergrond. Ondertussen kregen de cognitieve vaardigheden meer maatschappelijke waardering. Rekenen en taal staan bij veel kleutergroepen centraal op het lesrooster. En veel scholen nemen bij de kleuters vrijwillig – het is geen plicht – een Cito-toets af. “Een overkill van het cognitieve”, noemt Van Boekel het. “Veel schooldirecties beoordelen hun kleuterleerkrachten aan de hand van een vaardigheidsmeter (zoals Cadenza), waarbij ze het DIM moeten laten zien. Zij lopen achter de feiten aan. Inmiddels is bekend dat leren met behulp van een direct instructiemodel (DIM) voor kinderen jonger dan 7 jaar niet werkt.”

Vanaf 2021 mag het afnemen van de Cito-toets daarom niet meer. In de begeleidende brief schrijft het ministerie: ‘De manier van toetsen, met een boekje met opgaven, past niet bij de manier waarop kleuters leren en zich ontwikkelen.’ “Het heeft zelfs eerder een averechts effect”, stelt Van Boekel. “Je creëert kinderen met rugzakjes.”

Hoogleraar spraak- en taalpathologie prof. dr. Sieneke Goorhuis-Brouwer herinnert zich de toename van ‘vermeend problematische’ peuters en kleuters op het CSK-spreekuur (Communicatieve Stoornissen bij Kinderen) van het UMCGroningen waar ze als orthopedagoog werkte. “Na uitgebreid onderzoek bleken ze zich binnen de normale ontwikkelingsranges te bevinden.”

“In de kliniek legden we ouders uit dat hun kleuter normaal gedrag vertoonde. Ook bezochten we scholen. Op een gegeven moment was er een medewerker fulltime actief om de diagnose ‘normaal’ te verdedigen bij scholen. Soms was dat moeilijk, werd dat door de school niet begrepen en adviseerden we ouders om hun kind naar een andere school te sturen.”

 Stigma

“De Cito-toetsing stigmatiseert en problematiseert kinderen”, vervolgt Goorhuis-Brouwer. “Als een kind minder presteert dan 50 procent van zijn leeftijdgenoten is er zogenaamd een ontwikkelingsprobleem. Dat is waar het fout loopt. Er is pas sprake van een probleem als een kind minder doet dan 90 procent van zijn leeftijdgenoten Er zijn nu zoveel kinderen met ADHD, dyslexie en hoogbegaafdheid; dat kan natuurlijk niet correct zijn.”

Het toetsen van kleuters past binnen een onderwijscultuur die uitgaat van controlemodellen en schijnbare zekerheden. “Leerkrachten zijn vleugellam. Velen worstelen met de vraag wat ‘normaal’ kleutergedrag is.” Wanneer is een kind, wat haar betreft, klaar voor groep 3?

“Het kind moet zich talig kunnen redden – een verhaal kunnen vertellen bijvoorbeeld. Het moet zich een kwartier aaneengesloten kunnen concentreren, zijn grove en fijne motoriek voldoende beheersen en sociaal-emotioneel zelfbewust zijn. “Het moet trots kunnen zijn op zichzelf.”

Het etiketteren van kinderen is funest, vindt zij. Het kan ze het gevoel geven dat er iets mis met ze is, terwijl ze juist zelfvertrouwen moeten opbouwen.

Kleuterverlenging

‘Basisscholen in het speciaal onderwijs openen extra kleuterklassen om de toestroom aan kinderen met gedragsproblemen aan te kunnen’ berichtte het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) eind vorig jaar. Goorhuis-Brouwer wijt dit rechtstreeks aan het onderwijs dat kleuters teveel als leerlingen behandelt, mede doordat gebrek aan kennis en prestatiedruk leiden tot het gebruik van de methode als leidraad. “Peuters en kleuters zijn geen leerlingen. Dat is een mantra die erin moet.”

Naast het verbod op de Cito-kleutertoets zal een extra kleuterjaar niet langer in de statistieken worden weggezet als een jaar zitten blijven. Daarnaast belooft het ministerie specialisaties op de lerarenopleidingen voor jongere en oudere kinderen.

“Sinds de invoering van de basisschool en het opheffen van de Kleuter Leidsters Opleiding School (KLOS) is het op veel scholen een puinhoop wat betreft de kennis over kleuters”, aldus Gerda Witte, lid van de Werk en Steungroep Kleuteronderwijs (WSK) die zeven jaar geleden is opgericht door kleuterjuffen die zich zorgen maakten over de verschoolsing van de kleuter. De club telt momenteel 3.150 leden en heeft ruim 11.000 volgers op Facebook. “Het onderwijs, de mensen die er werken, de onderzoekers en de opleidingsinstituten zijn allen slachtoffer van een keuzes die gemaakt zijn in het verleden”, vindt Witte.  “De keuzes zijn gemaakt op basis van de gedachte dat een kind maakbaar is. Als je maar hard genoeg trekt en eraan sleutelt, lukt het wel. Maar als je een kind dingen aanbiedt die té hoog gegrepen zijn of die niet aansluiten bij de ontwikkeling raakt het geblokkeerd of haakt het af.”

Gebrek aan kennis

Het regeerakkoord zorgde voor feestvreugde bij de WSK: taart en bonbons bij de eerstvolgende vergadering. “Het is mooi dat deze regering de kleuter weer op de kaart heeft gezet. Die is jaren buiten beeld geweest.” Veel directeuren zeggen: ‘We hebben het niet over kleuters, maar over basisschoolkinderen. Maar: een kleuter is geen schoolkind. Die gaat niet groeien als je er harder aan trekt, maar groeit spelenderwijs. Je moet zorgen voor een voedingsbodem die doet groeien.”

Een Cito-instrument dat de prestaties van kinderen met die van andere kinderen vergelijkt, is niet zinvol. “Je moet kleuters niet vergelijken met andere kleuters, maar de ontwikkeling per kleuter volgen. Gaat hij van de ene naar de andere fase? Dat kan je doen met een volgsysteem, waarbij je een kruisje zet nadat je een bepaalde fase of vaardigheid hebt waargenomen. Heeft het kind al belangstelling voor rijmen? Heeft het daarbij voldoende zelfvertrouwen? Een goed welbevinden en betrokkenheid is voorwaarde voor groei en ontwikkeling.”

Groot probleem is echter het gebrek aan voldoende kennis over de ontwikkelingsfasen van kleuters bij leerkrachten en/of vaak ook bij hun directeuren. Dat gaat veranderen, hoopt Rienkje van Boekel: “Het kleuteronderwijs is een kwart van de basisschoolperiode. Een kwart van de pabo moet je dus besteden aan de eigen specifieke pedagogisch didactische aanpak van het jonge kind. Het spel moet terug.”

En, geef leerkrachten hun vak terug, vult Gerda Witte aan: “Gebruik de methoden uit de voor- en vroegschoolse educatie (vve) als bronboeken in plaats van als leidraad. In al die methodes zitten goede gedachten. Laat de leerkrachten daar echter zelf invulling aan geven, zodat zij het kind centraal kunnen zetten in plaats van de methode.”

 Jonge kind centraal

Prof. dr. Paul Leseman, hoogleraar orthopedagogiek, aan de Universiteit van Utrecht is gematigd enthousiast over de kabinetsplannen. Een speciale aanpak voor ‘jonge kinderen’ juicht hij toe. “Die houdt niet per se op bij groep 3. Sommige kinderen van 6, 7 jaar zijn geen kleuter meer en omgekeerd. Dat soort grenzen is tamelijk willekeurig.”

Op de afschaffing van de Cito-kleutertoets reageert hij gelaten.  “Toetsen is een middel om kinderen die het nodig hebben te kunnen ondersteunen in hun ontwikkeling. Als je het doel kunt bereiken zonder toetsing: prima.” Zijn voorzichtigheid heeft te maken met twijfel over de inhoudelijke betrokkenheid van het kabinet. “Ik hoop dat de besluiten zijn voortgekomen uit weloverwogenheid. En niet dat er enkel en alleen is toegegeven aan de lobby. Dat zou een teken zijn dat het kleuteronderwijs een niet serieus deel is van het onderwijssysteem. Op veel scholen in Nederland is kleuteronderwijs sluitpost van de begroting.”

Het belangrijkst is het, stelt Leseman,  dat het jonge kind weer centraal komt te staan. Om dat te bereiken moeten leerkrachtvaardigheden versterkt worden via postdoctorale opleidingen en nieuwe inhoud in het curriculum van de pabo’s. “In landen waar leerkrachten een hoger opleidingsniveau hebben, zoals Finland, zie je dat het onderwijssysteem beter functioneert en is er meer vertrouwen van ouders.”

Valkuilen van verschoolsing

De overgang van kleuter naar schoolkind is soms rigide, terwijl de ontwikkeling van het jonge kind spelenderwijs gebeurt en met sprongen gaat. Hoe kan je als leerkracht aansluiten bij de leerbehoefte van het kind (zonder het te problematiseren)? Drie cases.

Case1: ‘Het kind kleurt niet binnen de lijntjes’

Binnen de lijntjes kleuren is een fijn-motorische vaardigheid die kinderen beheersen als ze hun pols en vingers kunnen besturen. Als een kind begint met tekenen, maakt het eerst krasbewegingen vanuit de schouders. Meer ronde bewegingen komen een fase later vanuit de elleboog en het sluitstuk van die ontwikkeling is tekenen vanuit pols en hand.

Valkuil

Van een kind dat nog ‘vanuit de schouders’ tekent, kan je niet verwachten dat het letters maakt of binnen de lijntjes kleurt. Dat leidt enkel tot frustratie.

Wat wel?

Moedig het kind aan om activiteiten te doen die de senso motorische ontwikkeling stimuleren, zoals spelen met ongevormd materiaal: zand, water en klei. Tekenen met wasco, dikke stiften, in schelpenzand of scheerschuim. Spelen met blokken en constructiemateriaal, met de spoorbaan, kralen rijgen, poppen aan en uitkleden, enzovoort.

Case 2: ‘Het kind kan niet stil zitten’

Een jong kind heeft een natuurlijke bewegingsdrang. Beweging ondersteunt de brede ontwikkeling, waaronder het denkvermogen. De mate van beweegdrang verschilt per kind. Jongens bewegen over het algemeen meer dan meisjes. Lang gedwongen stilzitten is onnatuurlijk. Alleen als het kind zelf door iets gebiologeerd is – bijvoorbeeld door een acrobaat in het circus – kan het een hoge concentratieboog opbrengen en langer stil zitten.

Valkuil

Vraag een beweeglijk kind niet continu om stil te zitten en laat een kleuter nooit een pauze overslaan omdat het zijn ‘werk’ niet af heeft.

Wat wel?

Jonge kinderen moeten dagelijks tweemaal minimaal drie kwartier binnen of buiten vrij kunnen spelen. Geef een bijzonder beweeglijk kind een taak: ‘Loop jij even naar meester Arie om een doos papier op te halen?’

Case 3: ‘Het kind kan nog geen letters of cijfers schrijven’

Gemiddeld kunnen kinderen rond hun 5e à 6e jaar functioneel letters en cijfers herkennen en ‘tekenen’. Bijvoorbeeld hun eigen naam en hun huisnummer of hun leeftijd. Dit is echter nog geen schrijven. Leren schrijven is een complexe bezigheid waar een kind neurologisch aan toe moet  zijn. Tijdens het schrijven worden in de hersenen verbindingen gemaakt als gevolg van het samenspel van bijvoorbeeld de oog–hand coördinatie en de beheersing van de fijne motoriek. Andere voorwaarden zijn: gevoel voor ritme, ruimtelijke oriëntatie, lateraliteit, handvaardigheid, lijnvorming, auditieve en visuele analyse en synthese.

 Valkuil

  • Begin niet te jong met leren schrijven. Methodisch schrijfonderwijs bij kleuters is ongewenst. Het kind leert hooguit dat hij er niet goed in is.

Wat wel?

Doe de lees- en schrijfproef. Als Kaat geen andere woorden kan maken van de letters die ze al kent, zoals ‘kap’, en ‘tak’, kan je ervan uitgaan dat ze de letters ‘tekent’, en niet schrijft. Download hier de schrijf- en leesproeven. ontdekkendleren.nl/wp-content/uploads/2017/08/formulieren-schrijfproef-en-leesproef.pdf

Een kind is toe aan het schrijven van letters wanneer het aan vijf voorwaarden voldoet:

  • Het schrijft consequent van links naar rechts en van boven naar beneden.
  • Binnen woorden verwisselt het geen letters (niet ‘moa’ voor ‘oma’) en binnen getallen geen cijfers (niet ‘01’ voor ‘tien’).
  • Het spiegelt geen letters en cijfers (niet ‘Ƨ’ voor ‘S’ en niet ‘ɜƐ’ voor ‘drie’).
  • Het schrijft evenwijdige lijnstukken evenwijdig (niet ‘NK’ voor ‘NK’).
  • Het heeft zonebesef (niet ‘dOP’ voor ‘dop’).