Spreken is goud, zwijgen is fout

Voor mooie rapportcijfers, moeten leerlingen in Duitsland zich actief opstellen tijdens iedere les. De ‘mündliche Mitarbeit’ in de klas bepaalt op het lager en het voortgezet onderwijs meestal de helft van de eindscore bij ieder vak.

 

Iets meer dan 140.000 Nederlanders wonen in Duitsland. En hun kinderen gaan naar Duitse scholen, zoals Roos (11). Haar ouders wonen 1 kilometer over de grens. In het Duitse dorp Laar in Niedersachsen heeft ze haar vriendinnen, ze spreekt twee talen, en op de Grundschule (basisonderwijs) hoort ze bij de besten van de klas. Alles goed en wel, tot de juf in klas 3 (groep 5) opmerkt dat Roos ‘té rustig’ is. Als ze op de middelbare school (vanaf groep 7 in Duitsland) ook mooie cijfers wil halen, zal ze zich vaker moeten melden in de klas.

Mündliche Mitarbeit’ heet dat. Als voorproefje op deze mondelinge beproeving krijgt Roos in klas 4 (groep 6) voor rekenen op haar rapport alvast een lager cijfer dan de toetsresultaten rechtvaardigen.

“Omdat je je te weinig meldt”, aldus de leraar. Bij het adviesgesprek voor de overgang naar het middelbaar onderwijs moedigt de schoolleider haar aan zich vanaf nu overdreven vaak te melden. “Dat je intelligent genoeg bent, zien we aan je cijfers en aan de teksten die je schrijft. Je moet je ideeën en gedachten ook delen tijdens de les.”

Ik let op

Hoewel de exacte invulling achter het cijfer voor mündliche Mitarbeit niet in alle deelstaten (Bundesländer) hetzelfde is, geldt dit systeem in heel Duitsland en bij de alle reguliere schooltypen: Grundschule, Hauptschule (vmbo kader- en basisberoepsgerichte leerweg) en  Realschule (vmbo- tl) en Gymnasium (havo/vwo/gymnasium).

Wat is de gedachte erachter? “Het is een onmiddellijk bewijs dat je meedenkt en -doet in de les”, zegt Jens Michners, schoolleider van het Gymnasium an der Vechte in Emlichheim. “Je laat zien: ‘Ik let op.’ En dat je begrijpt waar het in de les over gaat. Mündlich beteiligen betekent niet altijd dat je het juiste antwoord moet geven. Een vraag stellen die getuigt van begrip is net zo belangrijk.”

Michners denkt dat het systeem van mündliche Mitarbeit bijdraagt aan de spreekvaardigheid van leerlingen. “Jezelf kunnen uitdrukken en presenteren; dat zijn belangrijke vaardigheden.”

Van ieder vak staat in het kerncurriculum beschreven hoe de verhouding tussen mondeling en schriftelijk is voor het rapportcijfer. Bij de hoofdvakken – rekenen en taal – geldt in Niedersachsen een verhouding van 50:50, aldus het Kultusministerium in Hannover, het ‘onderwijsministerie’ van de deelstaat Niedersachsen. Tot het mondelinge deel behoren ook vakspecifieke prestaties:  meedoen aan les, mondelinge overhoringen, het (netjes) bijhouden van de lesmap, presentaties, samenwerken in groepen, projecten. “Als vuistregel kan gelden dat het aandeel mondelinge prestaties in het totaalcijfer stijgt als er minder schriftelijke prestaties verlangd worden”, aldus woordvoerder Susanne Schrammar van het Kultusministerium. Bij vakken (van 2 uur per week) zoals aardrijkskunde, geschiedenis of biologie tellen de mondelinge en vakspecifieke prestaties zwaarder mee in het totaalcijfer. Soms in een verhouding 70:30. Het aandeel van de schriftelijke prestaties moet minimaal een derde blijven.

 

Subjectief

Kinderen die actief meedoen in het onderwijs; dat klinkt prima. Toch kleven er ook nadelen aan. Want hoe houdt je de mondelinge prestaties bij van zes tot twaalf klassen met dertig kinderen?

“Observaties en beoordelingen moeten regelmatig genoteerd worden”, aldus Susanne Schrammar. “Daarbij is het aan de leraar om dit gestructureerd of in vrije vorm te doen.”

Schoolleider Michners van het Gymnasium in Emlichheim verlangt van zijn leerkrachten dat ze vier keer per jaar een cijfer uitdelen voor het mondelinge deel. “De ouders hebben het recht te weten hoe hun kind er op dat moment voor staat.” Hoe dat cijfer tot stand komt? “Leraren gaan daar zeer verschillend mee om. Er zijn leraren die na elk lesuur achter de naam van ieder kind schrijven hoe en of ze zich gemeld hebben. Bijvoorbeeld met een cirkel voor middelmatig, een min-teken voor slecht (of min-min: heel slecht) en een plus-teken voor goed.”

De Onderwijswet stelt dat ‘niet de kwantiteit, maar de kwaliteit leidend moet zijn in de beoordeling.’ Michners legt uit hoe dat werkt: “Als je veel zegt, levert dat niet automatisch een goede beoordeling op. Als je minder vaak iets zegt, maar het wel doordacht, slim of origineel is, dan is dat beter dan vaker iets relatief gemakkelijks zeggen.”

“Ervaren leerkrachten kunnen leerlingen snel inschatten”, denkt Michners. “Van een jongen die zijn broek half onder zijn achterwerk draagt, heb je een andere verwachting als van een keurig gekleed meisje. Je denkt: dat meisje doet haar huiswerk en de jongen niet. Maar je moet voor ogen houden dat het ook andersom kan zijn. Dat is de uitdaging van het lerarenberoep. Inderdaad, je kunt er ook een keer naast zitten. Subjectiviteit helemaal voorkomen, kan je niet.”

Pisa-vergelijking

Dat het systeem ‘subjectief’ is, vindt prof. dr. Paul Sars, hoogleraar Duitse taal en cultuur en Nederland- Duitsland-Studies aan de Radboud Universiteit, een nadeel. Toch vindt Sars het vooral positief dat leerlingen in Duitsland tot actieve mondelinge deelname gestimuleerd worden. Op de universiteit, waar hij lesgeeft aan zowel Nederlandse en Duitse studenten, ervaart hij dat het vruchten afwerpt. “Nederlandse studenten laat ik soms debatteren over de voors en tegens van een onderwerp. Dan praten de Nederlanders vooral over de randvoorwaarden. Duitse studenten vinden dat oppervlakkig. Zij zoeken principes, willen de diepte in en kunnen dat ook beter.” Een andere observatie van Sars: “Nederlanders presenteren zich beter, maar Duitsers hebben meestal meer inhoud. Wat dat betreft kunnen Nederlanders en Duitsers van elkaar leren.”

In de Pisa-studie, een internationaal vergelijkend onderwijsonderzoek, brengt Duitsland het er (al jaren) slechter van af dan Nederland. De laatste keer (2013) stond Duitsland 16e, drie plaatsen onder Nederland.

Of de mündliche Beteiligung daarin een rol speelt?

Prof. dr. Jaap Dronkers, hoogleraar en autoriteit op het gebied van (internationale) onderwijsvergelijkingen aan de Universiteit van Maastricht, durft het niet te zeggen. “De verschillen tussen onderwijsinstellingen in de zestien Duitse deelstaten zijn niet openbaar. En het systeem van mündliche Beteiligung is daarom nooit apart geëvalueerd. In veel deelstaten is pas een centraal examen gekomen na de eerste Pisa-vergelijking in 2000. Het was voor Duitsland destijds een schok dat ze beneden gemiddeld scoorden.”

Rechtsongelijkheid

Dronkers ziet overeenkomsten tussen mündliche Mitarbeit en het schooladvies in Nederland. “Daarin weegt de leraar mee ‘wat het kind nog meer kan’ naast de toetsen.”  Dit advies telt sinds 2015 zwaarder mee dan de Cito-toets. En ook daar speelt subjectiviteit een rol. “Als het advies leidend is, zet je een premie op sociale herkomst. Punt.”

“Het advies hangt samen met het sociaal milieu van het kind. Kinderen van hoogopgeleide ouders krijgen hogere adviezen. Kinderen van gescheiden ouders krijgen lagere adviezen.” Schoolleider Jens Michners wijst op het Hattie onderzoek die aantoont dat de leerkracht van doorslaggevend belang is in het schoolsucces van een kind. “Het advies van de leraar blijkt een betere voorspeller dan de cito-score. Die tendens leeft ook in Nederland”, aldus Dronkers. “Onderwijzers weten het ’t beste. Daar worden onbegrepen statistieken voor gebruikt.”

“In elk onderwijsstelsel zit subjectiviteit”, vervolgt hij. “De vraag is hoe krijg je evenwicht in het stelsel, zodat het niet door subjectiviteit wordt gedomineerd, maar je het ook niet doodtest?” Dat leidt soms tot rechtsongelijkheid. “Zo zit de wereld in elkaar”, aldus de socioloog Dronkers. “In elke samenleving wordt op de balans van ongelijkheid een compromis gesloten. Voor Nederland is Duitsland, samen met Vlaanderen, een super interessant land, omdat de onderwijsstelsels op elkaar lijken.”

[Dit verhaal is verschenen in het Onderwijsblad]