‘Ik zou zo weer voor de klas gaan staan’

Met ouders die fulltime in het onderwijs werkten, groeide Gerdi Verbeet (1951) letterlijk op tussen de schoolbanken. De lerarenopleiding was een logische keuze, al was het in haar tijd een onzeker bestaan. ‘Invaller is de meest deerniswekkende rol die je kan hebben als leraar.’


‘Kijk naast u. Twee van de drie komt er niet aan het werk’, was de boodschap aan Gerdi Verbeet toen ze in 1980 klaar was met haar studie Nederlandse taal en letterkunde. Ze gaf zich op voor een invalpool en werd gebeld door het Berlage Lyceum in de Amsterdamse Pijp. Of ze over een uur op sollicitatiegesprek kon komen, was de vraag. “Met twee stripboekjes, twee pakjes fris en een paar krentenbollen ging ik naar de school. Ik zette mijn zoons van 5 en 6 jaar in de kantine. De rector die me kwam halen, wees naar ze en zei: ‘Blijft dát daar zitten?’ Ik zei: ik mag het wel hopen. Als die twee niet naar me luisteren, hoe moet het dan met een klas van dertig?”
“Na afloop van het gesprek zaten ze tot zijn verbijstering nog steeds op dezelfde stoelen in de kantine. Gevoelsmatig heb ik mijn eerste baan aan mijn kinderen te danken.”

Uw vader was directeur en uw moeder lerares op een mavo in Amsterdam. Is het onderwijs u letterlijk met de paplepel ingegoten?
“Ik ben tussen de schoolbanken opgegroeid. Voordat ik naar de lagere school ging, werkte mijn moeder al fulltime als lerares. Ik zat gewoon bij haar achter in de klas.”
“Vanaf mijn tiende hielp ik mee met correctiewerk. De dicteetjes en de opstellen beoordeelde ik samen met mijn moeder. Ik vond het enig om te doen.”

Dan was de school thuis zeker vaak onderwerp van gesprek?
“Altijd. Mijn ouders zaten samen aan de eettafel te puzzelen als een leerling iets niet begreep. Niet in staat zijn kinderen iets aan het verstand te peuteren, was hun eer te na. Het waren echte sociaal-democraten. De kinderen moesten vooruit.”
“Ze hadden niet zo’n duidelijke grens tussen werk en privé. Er kwamen vaak leerlingen thuis en mijn vader haalde ze ook uit de stad als ouders bezorgd belden dat hun kind niet vindbaar was. Dan ging hij met z’n autootje op zoek. Hij wist waar zijn leerlingen uithingen.”

Hoe was het om invalleerkracht te zijn?
”Invaller is de meest deerniswekkende rol die je kan hebben als leraar. Geen eigen lokaal, geen eigen leerlingen. Desondanks vond ik het heel leuk om in het voetspoor van mijn ouders te treden.”
“Ieder kind heeft wel iets leuks in zich. Een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van jonge mensen is geweldig. Het is goed als je een slecht geheugen hebt als leraar. Iedere dag moet een kind een nieuwe kans krijgen om er weer iets van te maken.”

Zette u uw kinderen ook wel eens achterin de klas?
“Ja. Als mijn kinderen vrij waren, en ik geen opvang had, zette ik ze met een boekje achterin het lokaal.”
“Ik denk dat men het accepteert als je er zelf makkelijk in bent. Het moet natuurlijk geen gewoonte worden dat er achterin de klas een box staat of dat een pandemonium ontstaat met jankende baby’s en rennende kleuters. Leerlingen vinden het fantastisch. Vooral als het kind vervelend is en de juf moet moederen. Mijn kinderen waren gelukkig nogal aanspreekbaar.”

Gaven uw ouders u ook adviezen?
“De avond voordat ik voor het eerst ging lesgeven belde mijn moeder me. Ze zei: ‘Lieve schat, twee dingen. Ten eerste: ga als vrouw alsjeblieft nooit schreeuwen.” (lacht) “En ten tweede: een leerling de klas uitsturen is een brevet van onvermogen van de leerkracht.” “Ik heb het wel gedaan. Soms is het onvermijdelijk, maar ik zag het altijd als een afgang als ik niet in staat was de boel bij elkaar te houden.”

Hoe ging het orde houden de eerste weken?
“Als mijn moeder vroeger haar agenda opendeed, werd het vanzelf stil in de klas.” (Ze vouwt haar handen langzaam open ter illustratie). “Dat heb ik ook geprobeerd, maar er gebeurde vrij weinig.”
“In een van eerste lessen die ik gaf, ging een leerling ineens lopen. Toen zei ik met een stalen gezicht: ‘Je moet gewoon gaan zitten, dat ben ik niet gewend.’” (Lacht). “Alsof ik al jaren les gaf. Ik was nog helemaal niks gewend, maar het maakte wel indruk. Ik kreeg hierdoor een soort imago van ‘ze is heel streng’, terwijl ik alleen maar naspeelde wat ik zelf achterin de klas had meegemaakt.”

Dus het ging u makkelijk af?
“Bij de meeste klassen wel, maar in sommige klassen was het vanaf de eerste tot de laatste dag een gevecht. Ik had een ideaalbeeld van hoe het moest zijn. Je komt binnen, maakt een paar grappen en gaat aan het werk.”
“Als dat niet lukte, deed ik extra mijn best om het toch gezellig te maken, maar dat had achteraf gezien helemaal geen zin. Nu zou ik denken: als het niet gezellig wil worden, dan is dat maar zo. Een probleem waar je veel energie in stopt, wordt alleen maar groter.”
“Ik leed er wel onder. Eén leraar heeft me daar in die periode enorm bij gesteund. Als er iemand uit moest, hadden ze niet het plezier van een vrij uur, maar moesten ze zich bij hem melden.”

Welke eigenschappen ontwikkelde u als leraar waar u als voorzitter van de Tweede Kamer ook wat aan had?
“Ad rem zijn en met een grap iets kunnen oplossen.”
“Voor de klas leer je ontzettend goed te kijken naar wat er gebeurt. Je wordt je bewust van groepsprocessen. Een klas is wel makkelijker dan de schelpvormige kamer waarin ik mezelf moet draaien om alle hoeken goed te kunnen zien, terwijl ik ook het spreekgestoelte, kabinet en de interruptiemicrofoons in beeld moet houden.”
“Er was een jongen die altijd zat te eten tijdens mijn les. Op een dag zaagde ik hem heel belangstellend door over dat brood. Of het door hemzelf gesmeerd was, of zijn moeder altijd zijn brood klaar maakte, of hij altijd hetzelfde beleg wilde, enzovoort. Die jongen heeft nooit meer bij mij gegeten.”
“In de Tweede Kamer waar de meningsverschillen soms hoog oplopen, is het prettig als je af en toe met elkaar kunt lachen. Als voorzitter maak ik soms situationele grappen die als een soort ventiel functioneren. Minister Vogelaar was een keer afgeleid door het beeld van een collega, waardoor ze niet op een vraag reageerde. Ik zei: ‘Daar hebben we allemaal wel eens last van, dat we afgeleid zijn door een man.”

Waarom verliet u het onderwijs?
“Ik wou graag een baan hebben met vaste omvang. Ik moest iedere keer afwachten hoeveel uren ik had. Ieder jaar werd ik ontslagen aan het eind van het jaar en in september belden ze weer met wat uren: dan weer 12, dan 16, dan 22. Voor mijn pensioenopbouw was het ook niks.”

Zou u nog voor de klas willen staan?
”Als ik geen lid meer van de Tweede Kamer zou zijn en nog geen 65 ben, dan zou ik het zo weer doen. Met de kennis en rust die ik nu heb vind ik het een aantrekkelijk perspectief.”

(Interview voor Straksvoordeklas, een uitgave van de Algemene Onderwijsbond)