‘Wij maken ons verstand kapot’

Danzij smartphones, navigatiesystemen en Google denken we zelf nauwelijks meer na. ‘Hierdoor verschrompelen onze hersenen’, volgens een Duitse geheugenonderzoeker en dus worden we dommer. Is dit ons voorland? ‘Digitale media zijn pas geestverruimend als je geest een rijke plek is.’

Hoeveel telefoonnummers ken je nog uit je hoofd? Hoe vaak vouw je de kaart van Nederland nog uit of bekijk je het stratenboek om op een adres uit te komen? Waarschijnlijk kan je de aantallen op de vingers van een of twee handen tellen. De techniek (van de mobiele telefoon en navigatiesystemen) maakte het ons makkelijker, maar voor ons brein is dat funest. Dat schrijft de Duitse psychiater en geheugenonderzoeker Manfred Spitzer in zijn boek Digitale Dementie. Telefoonnummers onthouden we niet als we ze niet zelf meer intoetsen. Door een navigatiesysteem neemt ons oriëntatievermogen – het weten waar we ons bevinden – af. Op vakantie bellen mensen sinds het bestaan van deze technologie soms in paniek de wegenwacht, omdat ze – als de navigatie het begeeft – geen idee hebben hoe ze hun bestemming kunnen bereiken. In de ogen van een psychiater is een mens die niet meer weet waar hij is er ‘mentaal slecht’ aan toe. Je kunnen oriënteren in tijd en plaats zijn mentale basisvaardigheden. Bij iemand met dementie nemen ze in exact die volgorde af.
Het boek van Spitzer, die zelf psychiater is, staat vol toegankelijke informatie die ondersteunt dat (overmatig) gebruik van digitale media ons en de generatie na ons geen goed kunnen doen. Artsen in Zuid-Korea, wereldleider op het gebied van informatietechnologie, constateerden vijf jaar geleden al steeds vaker geheugen-, aandachts- en concentratiestoornissen bij jongvolwassenen, schrijft Spitzer. Ook emotionele afvlakking en algemene versuffing kwamen vaker voor. Dit ziektebeeld noemden zij ‘digitale dementie’.

Wegkwijnen
‘Onze hersenen functioneren in belangrijk opzicht net als een spier’, schrijft Spitzer. ‘Als ze gebruikt worden, groeien ze. Worden ze niet gebruikt, dan kwijnen ze langzaam weg.’ Wat we doen, beïnvloedt de ‘sporen’ die in de hersenen worden aangelegd. Dat werkt als volgt: de grijze cellen in onze hersenen verwerken informatie in de vorm van elektrische impulsen die van de ene op de andere zenuwcel worden overgedragen. Aan het einde van de cellen bevinden zich synapsen. Na een langdurige mentale training worden deze synapsen dikker.
Aan de hersens van taxichauffeurs is te zien dat hoe langer een chauffeur zijn beroep uitoefent, hoe groter het gebied in de hersenen wordt dat verantwoordelijk is voor navigatie. Het inprenten van plaatsen zorgt ervoor dat de opslagruimte groter wordt. Iets soortgelijks gebeurt als je viool of gitaar leert spelen. Daarmee vergroot je het deel van de hersenen dat je vingers aanstuurt.
Onze hersenen veranderen continu, en de dagelijkse omgang met digitale media hebben er effect op. De onderzoeken die Spitzer in zijn boek verzamelde, bewijzen stuk voor stuk de schadelijke effecten van digitale media: van babytelevisie en games tot sociale netwerksites. Er is geen enkel bewijs dat de aanwezigheid van digitale leermiddelen op school de prestaties van kinderen verbetert. Experimenten waarin het tegendeel bewezen is, zijn er wel.
‘De lees- en rekenprestaties van kinderen die de computer meerdere malen per week gebruiken zijn beduidend slechter. Computergebruik op kleuterschoolleeftijd kan leiden tot aandachtsstoornissen en op latere kleuterschoolleeftijd tot leesproblemen.’ ‘Zeggen dat kinderen op de basisschool moeten leren omgaan met nieuwe media, is hetzelfde als een cursus verantwoord alcoholgebruik aanbieden’, vindt hij daarom. Spitzer hamert erop dat ‘leren’ het beste lukt door zelf kennis uit bronnen te vergaren, deze informatie kritisch te bestuderen, en er vervolgens betekenis aan te geven. Hoe langer en dieper een feit mentaal wordt verwerkt, des te beter het in de hersenen opgeslagen wordt.

Op kruistocht
“Een fascinerend boek”, noemt Wijnand IJsselsteijn, hoogleraar cognitie en emotie in mens-techniek- interactie aan de Technische Universiteit Eindhoven de publicatie van Spitzer. Hij vindt het terecht dat de geheugenonderzoeker ‘op kruistocht’ gaat om aandacht voor dit probleem te vragen. Afschrikwekkende onderzoeksdata zijn ook IJsselsteijn bekend. “Bijvoorbeeld dat mensen die verschillende media tegelijkertijd gebruiken – dus multitasken tussen internet, e-mail, mobiele telefoon en facebook – een verminderde aandachtsspanne krijgen en het moeilijker vinden om relevante van minder relevante informatie te scheiden. Je leert er dus niet beter van switchen tussen taken, zoals wel gedacht wordt.”
Net als Spitzer vindt hij het essentieel dat kinderen leren ‘leren’. “Het stampen van feiten, gedichten of citaten zorgt voor rijkere kennis in je hoofd. Dat zijn kapstokjes waarop je later informatiestructuren kunt bouwen, en waardoor je kunt associëren. Die kennis kan je niet prefab in je hoofd laten zetten.” Of Google dommer maakt?
“Internet maakt het zoeken van informatie gemakkelijker, maar je vindt ook meer. Tegen studenten zeg ik: ‘Je kunt bijna alles wel vinden in Google, maar je zult zelf het kaf van het koren moeten scheiden.’ Om een mooi werkstuk te kunnen maken, moet je bovendien goede vragen kunnen bedenken.”
“In mijn tijd moest je met een referentielijst op pad. Ik vond minder informatie, maar tijdens het zoekproces maakte ik mij die informatie wel eigen. Tegenwoordig hebben we met één druk op de knop toegang tot een intimiderende hoeveelheid informatie. Daardoor geven we onszelf minder tijd voor dat belangrijke proces van lineaire verwerking. En dat kan ten koste gaan van de diepgang.” De hoogleraar ziet echter ook een voordeel in de rijke bron die internet biedt. “Studenten komen met steeds interessantere combinaties van kennis, doordat op internet een schat aan informatie beschikbaar is.“
Digitale media kunnen niet het denken vervangen, denkt hij. “Het is een tool. Een digitaal medium voegt weinig toe als je zelf geen rijke interface hebt. Het gebruik is pas geestverruimend als je eigen geest een rijke plek is.”

Verschrompelen
Spitzer luidt terecht de noodklok, vindt IJsselsteijn. “Veel mensen schieten door in het gebruik van digitale media. In Nederland kijken we ruim twee uur per dag televisie. Dat is veel te veel. En natuurlijk kijken we niet alleen maar interessante documentaires. Kinderen die niet voorgelezen worden, en in plaats daarvan dvd’s kijken, krijgen maar een beperkt pallet aan ervaringen.” In Duitsland was Digitale Dementie wekenlang een bestseller. Terecht, vindt psychiater (en schrijver) Bram Bakker. “De waarschuwingen van Spitzer zijn reëel. Een beetje opvoeder zou bezorgd moeten zijn.” Over het verschrompelen van hersenen maakt Bakker zich niet direct zorgen. Maar het is zorgwekkend dat hoe meer tijd we besteden aan digitale media, hoe minder tijd over blijft voor lichamelijke en mentale belevenissen, ervaringen, denkwerk en begrijpen. Bakker: “Wie verslingert is aan digitale media, slaapt minder, neemt minder tijd om zijn (huis)werk goed te doen en zal vrienden verwaarlozen. Bij een verslaving is sprake van disfunctioneren op alle gebieden. Ook zonder verslaving gaat het gebruik van digitale media altijd ten koste van iets anders.”
In Spitzer’s boek staat dat jongeren in de Verenigde Staten intussen meer tijd doorbrengen met digitale media – ruim 7,5 uur per dag – dan met slapen. “De zorg zit vooral bij de jongeren”, denkt Bakker. “Gaan die het allemaal wel redden? Mensen van dertig jaar en ouder groeiden nog op zonder computer.” Bewustwording is belangrijk, maar niet de enige oplossing. “We weten ook dat tv kijken niet gezond is. Toch zijn we steeds meer tv gaan kijken.”

Boekdrukkunst
Het is zaak grenzen te stellen. Voor jezelf en voor kinderen zijn (zelf)regulering, matigheid en balans sleutelwoorden. “Mijn kinderen zaten op hun derde ook al op de i-Pad”, vertelt IJsselsteijn. “Ze speelden graag een game, waarbij ze een dierentuin moeten opzetten, onderhouden en beheren. Hierin waren ze bezig met management, diersoorten, voorraadbeheer, en ze leerden ondertussen ook nog Engels. Gamen kan dus heel positief en leerzaam zijn. Maar tegelijk merkten mijn vrouw en ik dat ze soms geen andere dingen meer wisten te bedenken dan gamen, of chagrijnig werden als ze moesten stoppen. Toen zijn we striktere regels gaan hanteren. Doordeweeks vrijwel geen games. In het weekend een uurtje voor het avondeten.”
Angst voor digitale dementie komt deels voort uit de angst voor technische innovatie, en die angst is van alle tijden. “Toen de boekdrukkunst werd uitgevonden, waren mensen ook bang dat we onze mondelinge vaardigheden zouden verliezen”, relativeert IJsselsteijn.
Bram Bakker: “Er is geen vooruitgang zonder dat er een prijs betaald wordt. Iedereen wilde ooit graag zijn eigen auto. Pas later realiseerden we ons dat de co2-uitstoot schadelijk is voor het milieu. Of neem de McDonalds. De eerste keer daar eten was een sensatie. De vraagtekens plaatsen we er pas de laatste jaren bij. Zo is het nu met digitale middelen. Er wordt enorm in geïnvesteerd zonder te weten wat het precies oplevert.”

(Verschenen in gezondNU)